Tag: Grammatica

  • West-Vlaams als sleutel tot de oorsprong van taal

    West-Vlaams als sleutel tot de oorsprong van taal

    West-Vlaams wordt zelden geassocieerd met internationale wetenschappelijke belangstelling. Mijn verbazing was dan ook groot toen het dit weekend opdook tijdens een workshop theoretische taalkunde in Japan (Japan!). Wat blijkt? Bepaalde eigenschappen van het dialect (her)openen het debat over de fundamenten van taal als complex adaptief systeem. “K’had ’t ni gedocht, wè.”

    De grens tussen structuur en betekenis

    Onze hersenen hebben het unieke vermogen om complexe structuren te creëren en tegelijkertijd rijke betekenissen over te brengen, iets wat ongeëvenaard is in het dierenrijk. Deze opmerkelijke capaciteit roept vele fundamentele vragen op, want de exacte mechanismen die hieraan ten grondslag liggen blijven grotendeels onbekend.

    Taal lijkt op het eerste gezicht eenvoudig: we zetten woorden in een bepaalde volgorde om onze gedachten uit te drukken. Maar achter die eenvoud schuilt een dynamisch samenspel tussen syntaxis – de regels die bepalen hoe woorden samen zinnen vormen – en semantiek – de betekenis die die zinnen overbrengen. Deze interactie speelt zich af op wat taalkundigen de syntax-semantics interface noemen: de grens waar structuur en betekenis elkaar ontmoeten.

    Zonder syntaxis zou taal chaotisch en onbegrijpelijk zijn; zonder semantiek leeg en nutteloos. Maar hoe strikt gescheiden zijn de processen die de structuur van zinnen opbouwen van de processen die betekenis interpreteren? En is syntaxis ontstaan als een autonoom systeem, of juist geëvolueerd in dienst van betekenisoverdracht en communicatie? Op deze punten lopen de meningen sterk uiteen. Sommige onderzoekers menen dat grammatica – het geraamte van onze taal – zich eerst moest vormen voordat taal echt van de grond kon komen. Anderen zien betekenisoverdracht als de drijvende kracht: zonder de nood om iets duidelijk over te brengen, zou complexe structuur nauwelijks nut hebben. Het lijkt een onoplosbare tegenstelling. Maar gelukkig is daar het West-Vlaams!

    Grensverleggend

    Nee, dit is geen flauwe poging om nog wat West-Vlaams binnen te smokkelen. Het partikel is een perfecte case study die balanceert op de conceptuele grens tussen structuur en betekenis. Bij elk gebruik voegt het een subtiele maar belangrijke laag toe aan de zin waarin het voorkomt.

    werkt als een soort schakelaar in de communicatie tussen spreker en luisteraar. Het laat de luisteraar weten dat de spreker een reactie verwacht zoals instemming of betrokkenheid. Dit maakt het meer dan zomaar een afsluitend woordje. heeft een specifieke functie in het gesprek: het benadrukt dat de spreker de luisteraar actief betrekt bij wat er gezegd wordt.

    En dat gebeurt niet zomaar. Onderzoekers hebben aangetoond dat woorden zoals vaak een vaste plaats hebben in de zinsstructuur, hoog in wat taalkundigen een ‘interactielaag’ noemen. Hier worden elementen geplaatst die de communicatie sturen, zoals aanspreekvormen (hé Jan), vraagwoorden, of markeerders zoals . In de zin “‘K’had ’t ni gedocht, wè!, benadrukt het niet alleen de mening van de spreker, maar nodigt het ook de luisteraar uit om het hiermee eens te zijn.

    Hoewel een vastgelegde structuur heeft binnen de zin, blijft de interpretatie ervan subtiel afhankelijk van intonatie en context. Met een vriendelijke toon nodigt het uit tot instemming; met een strakke toon kan het bijna als een uitdaging klinken. Het is deze balans tussen vaste structuur en flexibele betekenis dat zo interessant maakt voor taalkundigen.

    Van losse signalen naar complexe taal

    illustreert hoe kleine elementen, die eerst vooral pragmatisch van aard lijken, een vaste plek in onze grammatica kunnen krijgen. Dit proces, bekend als grammaticalisatie, speelt een cruciale rol in onze hypothesen over de evolutie van taal. Het suggereert dat taal mogelijk begon met eenvoudige contextafhankelijke signalen die later complexer werden en vast ingebed raakten in ons taalsysteem.

    Onze vroege voorouders communiceerden waarschijnlijk met geluiden, gebaren en intonaties die sterk verbonden waren aan een specifieke context. Een waarschuwing voor gevaar, een uitnodiging tot samenwerking, of een uitdrukking van emotie was misschien niet veel meer dan een enkele klank of beweging. Maar net zoals subtiele lagen toevoegt aan West-Vlaamse zinnen, is het mogelijk dat dergelijke signalen ook nuances hebben uitgedrukt. Dit zou betekenen dat taal niet alleen bedoeld was om objectieve informatie over te dragen, maar ook om sociale interacties te beheren. Het vermogen om niet alleen te zeggen wat je denkt, maar ook hoe je wil dat de ander daarop reageert, zou een evolutionair voordeel kunnen zijn geweest.

    Van hetzelfde laken een broek

    Hoewel een specifiek West-Vlaams fenomeen is, vinden we soortgelijke elementen in verschillende talen en dialecten over de hele wereld. Talen zoals Baskisch, Roemeens en Japans bieden vergelijkbare voorbeelden. De vorm en exacte functie kunnen sterk verschillen, maar allen tonen hoe pragmatische elementen een vaste plaats kunnen krijgen in de zinsstructuur. Dit wijst erop dat menselijke taal mogelijk over een universeel vermogen beschikt om zowel proposities als sociale interacties binnen een gemeenschappelijk kader te representeren.

    Traditioneel worden syntaxis en pragmatiek nog vaak beschouwd als gescheiden domeinen: syntaxis regelt hoe woorden samenkomen tot zinnen, terwijl pragmatiek zich bezighoudt met hoe die zinnen in context worden gebruikt. Maar elementen zoals  tonen aan dat functionele, pragmatische aspecten van taal kunnen ‘fossiliseren’ in de structurele grammatica. Ze suggereren dat functionele communicatiepatronen door herhaald gebruik kunnen leiden tot grammaticalisatie en structurele inbedding.

    Deze integratie weerspiegelt een dynamische visie waarin structuur en functie elkaar beïnvloeden en gezamenlijk evolueren. Structuur biedt het kader voor functie, terwijl functionele behoeften de ontwikkeling van structuur vormgeven. Dit suggereert dat taal geen strikt gescheiden componenten van denken en communicatie heeft, maar een dynamisch evenwicht is waarin deze functies elkaar versterken. Het proces van grammaticalisatie biedt een moderne snapshot van hoe taal mogelijk is geëvolueerd: ad hoc-signalen zoals  werden steeds vaker gebruikt, vonden structurele niches en werden uiteindelijk vast onderdeel van grammaticale systemen. Dit proces illustreert hoe pragmatische elementen functionele behoeften vervullen en tegelijkertijd de basis leggen voor complexere structurele systemen.

    Conclusie

    De gegevens uit het West-Vlaams bieden een intrigerend venster op de balans tussen structuur en functie in taal. Ze laten zien hoe sociale druk en pragmatische noodzaak de ontwikkeling van structurele regels kunnen aandrijven, en hoe structuur op zijn beurt de ruimte creëert voor verfijnde communicatie. In een evolutionair perspectief illustreert dit hoe taal niet zomaar een set van regels is, maar een dynamisch systeem waarin vorm en functie elkaar versterken. Deze interactie weerspiegelt de dubbele aard van taal als een instrument voor abstract denken én sociale interactie.

    Toegegeven, de sleutel tot de oorsprong van taal ligt niet uitsluitend bij het West-Vlaams. Maar het bestuderen van andere en zeer uiteenlopende talen zoals Baskisch, Roemeens en Japans toont verder hoe diversiteit in taalsystemen toch universele principes van taal kan onthullen. In dit specifieke geval versterken deze principes het idee dat menselijke taal zowel een architectuur biedt voor proposities als een sociaal instrument is voor interactie. Tegelijkertijd zijn er andere mogelijke interpretaties en wat ik hier heb beschreven wordt zeker niet door iedereen als enige waarheid aangenomen. Taal is in zijn huidige vorm zo complex dat het moeilijk is om tot een algehele consensus te komen. Eén ding is echter wel duidelijk: de combinatie van structurele complexiteit en functioneel aanpassingsvermogen maakt taal tot één van de meest opmerkelijke menselijke kenmerken.

    Verder lezen

    Haegeman, L. (2014). West flemish verb‐based discourse markers and the articulation of the speech act layer. Studia linguistica68(1), 116-139.

    Haegeman, L., & Greco, C. (2018). West Flemish V3 and the interaction of syntax and discourse. The Journal of Comparative Germanic Linguistics21, 1-56.

    Miyagawa, S. (2022). Syntax in the Treetops. MIT Press.

    Ik wil Shigeru Miyagawa bedanken voor zijn uiteenzetting tijdens de workshop aan Osaka University op 7 december 2024. Zijn inzichten hebben deze blogpost mee vormgegeven en verdiept. Een presentatie waarin hij meer toelichting geeft bij zijn monografie “Syntax in the Treetops” is onder andere beschikbaar op https://www.youtube.com/watch?v=mGBFmCJlZFM&t=527s .

  • Grammaticale meesjes in Japan

    Grammaticale meesjes in Japan

    Een vogelgrammatica, dat klinkt vreemd. Maar onderzoek naar de Japanse mees laat zien hoe deze kleine zangvogels met hun roepen meer doen dan alleen waarschuwen. Ze combineren geluiden op een manier die verrassend sterk lijkt op een eenvoudige grammaticale regel die ook in menselijke taal voorkomt.

    Taalkunstenaars in Japanse bossen

    Zangvogels spelen al lange tijd een belangrijke rol in het onderzoek naar de oorsprong en evolutie van taal. Hun vocale vaardigheden, zoals het leren en variëren van liedjes, vertonen interessante parallellen met menselijke cognitie. Toch blijven deze gelijkenissen vaak beperkt tot oppervlakkige overeenkomsten. Bij de Japanse mees (Parus minor) is dit anders. Deze kleine vogels bezitten een breed scala aan soortspecifieke klanken en kunnen deze op een gestructureerde manier combineren. Recent onderzoek heeft aangetoond dat hun roepen niet willekeurig zijn, maar flexibel worden ingezet volgens bepaalde patronen. Dit vertoont intrigerende overeenkomsten met een cruciaal kenmerk van menselijke taal.

    De taal van de Japanse mees

    Japanse mezen gebruiken tenminste twaalf verschillende klanktypes, waarvan sommige afzonderlijk worden gebruikt, terwijl andere worden gecombineerd. Twee veelvoorkomende roepen1 zijn de zogenaamde ABC-roep, een alarmsignaal dat waarschuwt voor roofdieren en de D-roep die soortgenoten aanmoedigt om dichterbij te komen in een sociale context. Wanneer een mees echter geconfronteerd wordt met een stilstaand roofdier zoals een marter, wordt de roep gecombineerd tot een nieuwe constructie met een vaste volgorde: ABC-D. Deze combinatie waarschuwt niet alleen voor gevaar, maar roept ook andere mezen op om samen het roofdier aan te vallen – een gedrag dat in de biologie bekend staat als ‘mobbing‘.

    Wat maakt dit soort communicatie bij Japanse mezen zo speciaal?

    Het bijzondere aan deze combinatie is dat ontvangers de afzonderlijke betekenissen van de ABC- en Droepen lijken te verwerken. Experimenten tonen aan dat mezen bij het horen van een ABC-roep de horizon afspeuren (op zoek naar gevaren), terwijl ze bij een D-roep de bron van het geluid naderen (op zoek naar soortgenoten). Wanneer ze de ABC-D-roep horen combineren ze beide reacties: ze scannen de omgeving én bewegen naar de geluidsbron, een gedrag dat precies past bij het ‘mobben‘ van een roofdier.

    Experimenten met kunstmatig samengestelde roepen, zoals een combinatie van ABC met de rekruteringsroep van een andere soort – een combinatie die de mezen nog nooit eerder hadden gehoord – tonen aan dat de mezen niet simpelweg de ABC-D-roep als één geheel interpreteren. Ze lijken daadwerkelijk de afzonderlijke betekenissen van de componenten te analyseren en combineren. De mezen reageerden in deze experimenten op dezelfde manier als op hun soorteigen ABC-D-roep: opnieuw scanden ze de omgeving én naderden ze de geluidsbron. Dit suggereert dat ze de afzonderlijke betekenissen verwerken en samenvoegen, in plaats van de nieuwe combinatie als een geheel nieuwe, holistische boodschap te interpreteren. Bovendien blijkt uit verdere experimenten dat het veranderen van de volgorde van de gecombineerde roepen – van ABC-D naar D-ABC – leidt tot een verzwakte of onbegrijpelijke reactie. Dit suggereert dat ook de volgorde van de gecombineerde roepen essentieel is voor het overbrengen van de juiste betekenis.

    Mezen en de oorsprong van taal

    De ontdekkingen bij de Japanse mees zijn direct gerelateerd aan een kernvraag in het taal- en evolutionair onderzoek: hoe is de complexe structuur van taal ontstaan? Twee concepten staan hierbij centraal: combinatorialiteit en compositionaliteit. Combinatorialiteit verwijst naar het vermogen om eenvoudige klanken of eenheden samen te voegen tot nieuwe structuren, zonder dat er een betekenis gekoppeld is aan de oorspronkelijke individuele eenheden zelf. Compositionaliteit daarentegen betekent dat deze samengestelde structuren niet alleen nieuwe vormen, maar ook nieuwe betekenissen kunnen creëren door de afzonderlijke betekenissen van hun componenten te combineren. Anders gesteld gaat het bij combinatorialiteit dus puur om het samenstellen van losse onderdelen waarbij de samenstelling een betekenis kan (maar niet hoeft te) krijgen, terwijl bij compositionaliteit de combinatie zelf een betekenis draagt die afhangt van de samenstelling, de betekenis en de onderlinge relaties tussen de verschillende individuele onderdelen. Compositionaliteit is een centraal kenmerk van elke taal die vandaag bestaat. Verschillende woorden worden samengevoegd tot een complexere betekenis volgens gestructureerde grammaticale regels, waarbij elk woord maar ook de structuur op zichzelf bijdraagt aan de totale betekenis van bijvoorbeeld een zin.

    Bij de mezen lijkt het gebruik van de ABC-D-roep compositionaliteit te suggereren, omdat de afzonderlijke ABC- en D-roepen elk een afzonderlijke betekenis hebben die worden geïntegreerd. En dit is een baanbrekende ontdekking! Tot nu toe is er bij geen enkele diersoort, afgezien van de mens en de Japanse mees, zo’n sterk bewijs gevonden voor compositionaliteit in de communicatie. Het biedt bijgevolg een mogelijk evolutionair model voor het ontstaan van compositionele taal2.

    Maar er zijn ook kanttekeningen. Sommige onderzoekers stellen dat het herkennen van twee roepen als een enkele eenheid met een schijnbaar samengestelde betekenis niet noodzakelijk bewijst dat de vogels een compositionele capaciteit vertonen die gelijkaardig is aan die van de mens. Volgens hen hangt de interpretatie van de experimenten met de mezen sterk af van gebruikte definities en hoe die worden toegepast in de onderzoekscontext. Deze discussie weerspiegelt een breder probleem binnen het veld. Centrale begrippen worden vaak op verschillende manieren gedefinieerd, afhankelijk van de discipline of de gestelde onderzoeksvraag. Het schrijnend gebrek aan consensus maakt het moeilijk om resultaten van verschillende onderzoeksgroepen rechtstreeks te vergelijken en om te bepalen in hoeverre ontdekkingen bij andere diersoorten ons daadwerkelijk iets kunnen vertellen over de oorsprong van taal.

    Toekomstperspectief

    De implicaties van de experimenten zijn dus zowel veelbelovend als genuanceerd. De Japanse mees biedt een uniek inzicht in hoe combinatorialiteit en compositionaliteit mogelijk passen in een ingewikkelde evolutionaire puzzel. Deze bevindingen benadrukken hoe bepaalde bouwstenen van taal ook elders in het dierenrijk kunnen voorkomen. Dit dwingt ons – opnieuw3 – om onze aannames over de uniekheid van de mens als soort te heroverwegen. Toch moeten we ook voorzichtig blijven. Hoewel bij de mezen een interessante parallel is aangetoond, blijft de kloof tussen deze vogelgeluiden en de complexiteit van menselijke taal aanzienlijk. Wat de experimenten vooral laten zien, is dat zelfs kleine zangvogels ons kunnen helpen om grote vragen te stellen en te beantwoorden over wie wij zijn en hoe wij als soort zijn geëvolueerd.

    Voetnoten

    1. Bij zangvogels moet er een onderscheid gemaakt worden tussen roepen (‘calls‘) en liedjes (‘songs‘). Dit zijn twee verschillende vormen van communicatie die elk een specifieke functie vervullen. Roepen zijn eenvoudige korte geluiden die functioneel zijn en gericht op directe communicatie in praktische situaties zoals het waarschuwen voor gevaar. Liedjes zijn complexere gestructureerde en langere uitingen met een minder directe functie en dienen eerder om een boodschap over identiteit of gezondheidstoestand uit te drukken die bij territoriale verdediging en het aantrekken van een potentiële partner worden gebruikt. ↩︎
    2. Een belangrijke kanttekening is hier dat compositionaliteit niet altijd per definitie van toepassing in taal. De betekenis van spreekwoorden en zegswijzen zoals “de pijp aan Maarten geven” bijvoorbeeld kan niet worden afgeleid uit de afzonderlijke woorden, maar moeten als geheel worden begrepen (sterven of overlijden). ↩︎
    3. De mens werd lang als uniek beschouwd binnen het dierenrijk, maar keer op keer bleek dit een valse veronderstelling. Het gebruik van gereedschap, zelfherkenning en cultuur – elk ooit aanzien als exclusief voorbehouden aan de mens – zijn bijvoorbeeld meermaals bij andere diersoorten aangetoond. ↩︎

    Verder lezen

    Beckers, G. J., Huybregts, M. A., Everaert, M. B., & Bolhuis, J. J. (2024). No evidence for language syntax in songbird vocalizations. Frontiers in Psychology15, 1393895.

    Bolhuis, J. J., Beckers, G. J., Huybregts, M. A., Berwick, R. C., & Everaert, M. B. (2018). Meaningful syntactic structure in songbird vocalizations?. PLoS biology16(6), e2005157.

    Suzuki, T. N., Griesser, M., & Wheatcroft, D. (2019). Syntactic rules in avian vocal sequences as a window into the evolution of compositionality. Animal Behaviour151, 267-274.

    Suzuki, T. N. (2024). Animal Linguistics. Annual Review of Ecology, Evolution, and Systematics55.

    Suzuki, T. N., & Matsumoto, Y. K. (2024). Commentary: No evidence for language syntax in songbird vocalizations. Frontiers in Ecology and Evolution12, 1430848.

  • Moeder waarom spreken wij?

    Moeder waarom spreken wij?

    Voor de meeste mensen is taal vanzelfsprekend: een middel om gedachten te delen, vragen te stellen en verhalen te vertellen. Maar waarom hebben wij taal? Wat is de functie ervan? Hoewel het logisch lijkt om aan te nemen dat taal simpelweg een communicatiemiddel is, blijven deze vragen onderwerp van discussie binnen de wetenschap.

    Wat is taal?

    De vraag wat taal is lijkt eenvoudig, maar het antwoord hangt sterk af van wie je het vraagt. Zelfs binnen de taalkunde is er geen consensus. Enerzijds zijn er onderzoekers die taal zien als een uniek aangeboren vermogen dat strikt gebonden is aan regels en structuur. Volgens deze visie is taal vooral een intern cognitief systeem, los van hoe het daadwerkelijk in communicatie wordt gebruikt. Aan de andere kant staan de taalkundigen die taal juist beschouwen als een sociaal fenomeen, gevormd door interactie en cultuur. Zij leggen de nadruk op hoe taal daadwerkelijk functioneert in alledaagse situaties.

    Deze tegenstelling leidt tot heel verschillende wetenschappelijke benaderingen. Waar de ene groep taal onderzoekt vanuit een cognitieve en biologische invalshoek, richt de andere zich op sociaal-culturele contexten van taalgebruik. UIteraard zijn er ook onderzoekers die proberen deze twee perspectieven te combineren en zowel de interne mechanismen als de sociale dynamiek van taal in hun onderzoek betrekken. Het is wel duidelijk dat taal een ingewikkeld en veelzijdig concept is.

    Het wordt nog complexer wanneer andere disciplines zich ook over taal buigen. Zo hanteren biologen en neurowetenschappers vaak definities die zijn afgestemd op hun eigen onderzoeksdoelen. En deze keuzes zijn niet zonder gevolgen. Een studie naar hersenactiviteit tijdens taalverwerking kan bijvoorbeeld heel andere resultaten opleveren afhankelijk van hoe taal wordt gedefinieerd. Een te enge of te brede definitie kan de interpretatie van resultaten aanzienlijk beïnvloeden en zelfs leiden tot tegenstrijdige conclusies.

    Wat maakt taal uniek?

    Taal lijkt zo vanzelfsprekend dat we er nauwelijks bij stilstaan hoe bijzonder het eigenlijk is. Maar wat onderscheidt menselijke taal van vogelzang of de gebaren van chimpansees? Het unieke zit in de combinatie van eigenschappen die samen iets creëren wat geen enkel ander dier in dezelfde mate heeft ontwikkeld.

    Allereerst is taal zeer productief. Met een beperkt aantal klanken, woorden en grammaticaregels kunnen we een oneindig aantal zinnen maken die – in principe – op zich ook oneindig lang kunnen worden. Neem bijvoorbeeld de zin: “De man leest.” Hier kan je eenvoudig meer informatie aan toevoegen: “De man leest een boek.” Of nog: “De man, die op het bankje zit, leest een boek.” Dit proces kan theoretisch eindeloos doorgaan. Zelfs als je op een punt zou komen waarop er echt geen nieuwe informatie meer aan de originele stelling toegevoegd kan worden kan je nog uitbreiden: “Kat zegt dat An zegt dat Jan zegt dat de man…” Elke nieuwe toevoeging volgt dezelfde regels, maar de mogelijkheden om nieuwe zinnen te vormen zijn onuitputtelijk.

    Elke toevoeging aan een zin bouwt voort op een hiërarchische structuur. In het voorbeeld wordt “De man leest” uitgebreid met “een boek.” Deze hiërarchie maakt het mogelijk om betekenis laag voor laag toe te voegen en om complexe relaties tussen ideeën uit te drukken. Dit wordt verder versterkt door recursie, het vermogen om zinnen binnen zinnen te nestelen. In het voorbeeld leidt dit tot: “De man, die op het bankje zit, leest een boek.” Het is dus mogelijk om steeds nieuwe informatie te introduceren zonder dat de onderliggende structuur verloren gaat. Deze hiërarchie garandeert dat complexe informatie begrijpelijk en logisch blijft, ongeacht hoeveel details er worden toegevoegd.

    Bovendien is taal tijd- en plaatsonafhankelijk. We kunnen over gisteren praten, over vandaag en over morgen én zelfs over dingen die nooit gebeurd zijn of misschien nooit zullen gebeuren. Daarnaast stelt het abstracte en symbolische karakter van taal ons in staat om volledig denkbeeldige concepten of situaties te beschrijven. Met andere woorden, taal maakt het mogelijk om een al dan niet denkbeeldige wereld te schetsen voor jezelf en de ander. Voor zover we weten beschikt geen enkel ander dier over deze vrijheid. Zij lijken vooral te leven in het hier en nu.

    Wat is de functie van taal?

    Om te begrijpen waarom enkel mensen taal hebben ontwikkeld is het essentieel om stil te staan bij de functie ervan. In het heden lijkt het antwoord eenvoudig: we gebruiken taal als een middel om te communiceren. We gebruiken het dagelijks om samen te werken en verhalen of toekomstplannen te delen. Maar op zichzelf verklaart dit onvoldoende waarom taal ooit is ontstaan. Het echte debat in de wetenschap draait dan ook niet om de huidige, maar om haar vermeende originele functie.

    De discussie over de oorspronkelijke functie van taal kent veel verschillende hypothesen die soms ook met elkaar verweven zijn. Een populaire gedachte is dat taal is ontstaan om samenwerking binnen groepen te verbeteren. Taal zou het mogelijk gemaakt hebben om informatie te delen, zoals de locatie van voedselbronnen of potentiële gevaren. Andere wetenschappers zien taal dan weer als een middel om groepscohesie te bevorderen. Door verhalen te vertellen, emoties te delen, of zelfs te roddelen, zou taal geholpen hebben om sociale banden te versterken en vertrouwen binnen de groep te vergroten. Tegelijkertijd wordt er gesuggereerd dat taal vooral een cognitieve basis heeft, als een bijproduct van onze complexe hersenen en het vermogen tot abstract denken en plannen. Dit zou betekenen dat taal niet zozeer een doelgerichte aanpassing was, maar eerder een aangenaam neveneffect van een bredere cognitieve evolutie.

    Het probleem is dat dé originele functie zich moeilijk laat achterhalen en het is belangrijk om te beseffen dat alle bovengenaamde functies (en nog vele potentiële andere) elkaar niet uitsluiten. Taal heeft zich waarschijnlijk gaandeweg ontwikkeld tot het veelzijdige en fundamentele instrument dat het vandaag is, met een impact die diep verweven is met de evolutie van ons denken en onze samenleving.

    Verder lezen

    Berwick, R. C. & Chomsky, N. (2016). Why only us: Language and evolution. Cambridge, Massachusetts: MIT Press.

    Fedorenko, E., Piantadosi, S. T., & Gibson, E. A. (2024). Language is primarily a tool for communication rather than thought. Nature630(8017), 575-586.

    Progovac, L. (2019). A critical introduction to language evolution: Current controversies and future prospects. Berlin: Springer.


© Kat Van der Poorten 2024 – 2025

FWO

Onderzoek gesteund door Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen
en Lees- en Adviesgroep Volwassenen met Autisme